Gisteren gingen E. en ik -de harde kern- alleen naar de bieb. Als we klaar zijn in de bieb halen we in het winkelcentrum nog even kaas bij de nieuwe kaasboer. Bij de ingang van het winkelcentrum staat al jaren een stand met Vietnamese loempiaatjes. Een jong stel loopt in de richting van het standje. In het voorbijgaan spuugt de jonge man zijn kauwgum uit. De kauwgum wordt eruit gewerkt met een flinke straal speeksel. "Gadver", zeg ik. E. heeft het niet gezien, dus ik licht het even toe. "Die vent loopt te kwitjen", zeg ik. E. begrijpt het onmiddellijk.
Alhoewel het een onsmakelijke gewoonte is, is kwitjen is wel een heel mooi Gronings woord. "Dat woord gebruik je eigenlijk amper meer", zeg ik hardop denkend tegen E. Ik denk nog even verder. "Misschien is dat omdat er minder gekwitjed wordt." Kwitjen, het ferm uitspugen van een waterige straal speeksel, trad vooral op bij de onsmakelijke gewoonte van het tabak kauwen. Het continu kauwen op een pruim tabak zorgde namelijk voor een overvloedige speekselproductie. Het overtollige, vaak bruine speeksel, werd met grote kracht uitgespuugd en dan had je het: kwitjen. Het gebeurde op grote schaal.
Zelf zat ik op de lagere school echter met iemand in de klas die toen al geen pruim tabak nodig had om te kwitjen. Hij miste een stukje van een voortand en had er zijn handelsmerk van gemaakt om daar tussendoor te kwitjen. Dus het mag dan op minder grote schaal voorkomen, geheel uitgestorven is kwitjen toch niet. Misschien is kauwgumgebonden kwitjen het nieuwe kwitjen: kwitjen anno 2012.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten