Een troosteloos stilleven |
Het gaat gebeuren
Deze week hebben we het huis grotendeels schoongemaakt. Maandagavond zette E. me uit bij de super om de benodigde schoonmaakspullen te halen. Hij rijdt alvast verder. Enigszins opgewonden loop ik door de super. Het gaat nu echt gebeuren! Onvoorstelbaar.
Ambitieus programma
Ruim een jaar geleden, op 29 mei liep ik ook in de super. Het was de dinsdag na Pinksteren, drie dagen na de 26e mei - de dag dat ons huis afbrandde. Omdat E. en ik hadden bedacht dat het voor ons allemaal goed zou zijn om onze routines zo snel mogelijk op te pakken en confrontaties niet uit te stellen, had ik 's morgens de jongste naar school gebracht. Ik was samen met haar naar binnen gelopen. Op het schoolplein werd er naar ons gekeken: zij was immers het meisje van wie het huis was afgebrand, ik was haar moeder. Nadat ik haar had overgedragen aan de directeur, die haar naar haar klas zou begeleiden, stapte ik weer in de auto. Ik had namelijk een ambitieus programma voor die ochtend: na het naar school brengen van de jongste zou ik naar de super gaan om daar een paar dozen Merci te halen. Vervolgens zou ik die met de geleende spullen -slippers, trainingsbroek, shirt- afleveren bij de behulpzame buren die ze aan ons hadden uitgeleend. En als ik dat achter de rug had, zou ik achter onze identiteitspapieren aangaan: eerst naar het politiebureau en dan naar het gemeentehuis. Dat was het plan.
Blikken
Dus parkeer ik de auto op de stille parkeerplaats bij de super. Het is net acht uur. Ik ben een van de eerste klanten. Ik ben opgelucht, blij dat ik onze jongste zo goed heb afgeleverd. Ik ben een vaste klant bij de super, dus ze kennen me. Ik loop onbevangen binnen, nog niet voorbereid op de blikken. Bij de groente zie ik twee medewerkers met elkaar fluisteren. De een brengt de ander blijkbaar op de hoogte van onze persoonlijke stand van zaken. Ze werpen veelbetekenende blikken naar mij. Ook de vakkenvullers tussen de schappen steken de koppen bij elkaar als ze mij in beeld krijgen. Ik hoor het ze bijna zeggen: "Dat is die vrouw van wie het huis is afgebrand". Niemand spreekt me erop aan. Dat is blijkbaar te ongemakkelijk. Zo voelt het voor mij ook. Als ik in de auto zit met mijn aangeschafte doosjes Merci barst ik in huilen uit. Het besef treft me vol: ik heb hier in de super niets meer te zoeken. Ik heb geen kast meer om de boodschappen in te doen, geen huis om naartoe te gaan. Dit is mijn plek niet meer. En dan realiseer ik me dat het programma dat ik voor mezelf in gedachten had te ambitieus is. Ik breng de spullen die dag niet terug. Dat lukt me niet. Ik rij terug naar de boerderij van mijn zus, waar we op dat moment wonen. We drinken koffie, ik herpak mezelf en samen met mijn zus als steun en toeverlaat ga ik alsnog de identiteitspapieren regelen.
Ook nu is het rustig in de super. Misschien moet ik er daarom wel aan denken. Misschien is het ook wel omdat ik nu wel een huis heb waar ik mijn spullen heen kan brengen. Als ik met mijn schoonmaakmiddelen de deur uitloop en voor het eerst na ruim een jaar weer linksaf sla naar huis, emotioneert dat me. Ik heb me niet gerealiseerd hoe erg ik het heb gemist. Gelukkig maar.
Ook nu is het rustig in de super. Misschien moet ik er daarom wel aan denken. Misschien is het ook wel omdat ik nu wel een huis heb waar ik mijn spullen heen kan brengen. Als ik met mijn schoonmaakmiddelen de deur uitloop en voor het eerst na ruim een jaar weer linksaf sla naar huis, emotioneert dat me. Ik heb me niet gerealiseerd hoe erg ik het heb gemist. Gelukkig maar.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten