"Had ik nu maar beter Duits geleerd." Die
gedachte bekruipt me tijdens onze vakantie in Duitsland. Engels spreek ik niet
foutloos, maar wel moeiteloos. Ik kan zeggen wat ik wil. Toen ik van de
middelbare school kwam, sprak ik ook een aardig woordje Frans. De Franse
lerares was mijn favoriet. Zij was streng maar rechtvaardig en ze sprak altijd
Frans. Na zes jaar pik je dan altijd wel iets op en ik kon me in het Frans dan
ook aardig redden. Inmiddels is mijn Frans een beetje sleets, maar de
basiskennis is goed en met een beetje moeite poets ik dat zo weer op. Hoe
anders is dat bij het Duits. Het uurtje Duits was voor mij altijd een uurtje
uitblazen en keten. De leraar Duits die ik mijn hele schoolloopbaan heb gehad,
maakte nooit oogcontact met de klas. Dat zou denk ik te pijnlijk zijn geweest.
Niemand had namelijk aandacht voor hem; iedereen was met zijn eigen zaken
bezig. Hij draaide zijn lessen inspiratieloos af en ondertussen hadden wij de
tijd van ons leven. Hij legde ons geen strobreed in de weg. Voorin de klas ging
je zeker niet zitten, want hij ademde werkelijk een niet te harden lijkenlucht
uit. Nu ik het opschrijf, ruik ik het weer. Ik had genoeg taalgevoel om altijd
een voldoende te scoren, maar ik heb niets blijvends opgestoken. Onze jongste
krijgt nu tweetalig onderwijs in het Duits en zij is nu al verder dan ik en dan
haar broer en zus. Alleen E. moet ze nog voor zich dulden. Die beheerst de
Duitse taal goed.
Nadat ik van school kwam, hoorde ik dat mijn Duitse
leraar heel goed was in het repareren van klokken. Het zou een zegen zijn
geweest voor ons en voor hem als hij dat vak had gekozen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten