donderdag 13 januari 2011

Ontroering


Op weg naar de deur loop ik door het halletje. Daar zit hij te wachten. Hij kent me bij mijn naam en ik hem ook. Zo lang lopen we al rond op hetzelfde terrein, ook al is dat onder volstrekt andere omstandigheden. Er zijn dagen dat hij me heel vriendelijk groet en soms zelfs een praatje maakt. Er zijn ook dagen dat hij me niet ziet, volkomen in beslag genomen door zijn eigen gedachten en gevoelens. Het is altijd maar afwachten. "Hoe is het met je?", vraagt hij. Met mij gaat het goed. "En met jou?", vraag ik. Het gaat met hem niet zo goed. Zijn lichaam laat hem een beetje in de steek. Hij zit op een stoel, terwijl ik sta. Hij kijkt schuin omhoog, voorzichtig. Doekneks, zou je in het Gronings zeggen. "Mijn gewrichten groeien vast en ik word krom." Dat proces is al een poosje gaande. Het lijkt of het verdriet waaronder hij altijd gebukt gaat, letterlijk op hem drukt. "En dan al die psychosociale problemen, de eenzaamheid…Ik zou hier zo graag wonen", zegt hij. Hij stond bovenaan de wachtlijst, maar nu is hij om onduidelijke redenen weer naar onderen geplaatst. "Het ligt niet aan de dokters", zegt hij, "die doen hun best." Hij verwijt het indicatiecommissies en de zorgverzekeraar. "Gelukkig heb ik veel steun van de verpleging hier." Als om mij daarvan te overtuigen: "Laatst was ik in de tuin aan het werk en ik moest ineens huilen. De tranen stroomden over mijn wangen, ik kon niet stoppen. Toen kwam er iemand van de verpleging naar buiten en die veegde mijn tranen van mijn wangen met haar eigen handen. Met haar eigen handen…Waar vind je dat nog tegenwoordig… Waar vind je dat nog?" Hij kijkt me vragend aan. Ontroerend.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten