Mijn vader twijfelt er geen moment aan: als het een Olympische sport zou zijn, zouden we torenhoog favoriet voor goud zijn. We zouden de Sven Kramers in onze categorie zijn. Maar wat wil je: we hebben ook al heel veel trainingsuren achter de kiezen. Al dat harde werk combineren we met natuurtalent. Ik heb het over telefoneren, bellen, aan de lijn zijn. Mijn moeder en ik hebben de kunst van het telefoneren tot in de puntjes geperfectioneerd. Het is een gave: we kunnen uren zitten praten en het hoeft eigenlijk nergens over te gaan. Het is keuvelen, small talk van het beste soort. Ondertussen drinken we een kop koffie, of we verrichten een klein taakje: was in de wasmachine stoppen, de droger legen. Dat is allemaal mogelijk geworden met de draadloze telefoon. Eerder had ik er eentje met een heel lang snoer. Daar kon ik ook bijna het hele huis mee door.
Laatst moest E. 's avonds laat nog een pakje wegbrengen naar de stad. Ik zat even aan de telefoon. Hij mimet: "Ik breng even een pakje weg." Ik knik en wuif 'm uit. Mijn moeder en ik praten nog even verder. Voor ik er erg in heb, is E. weer terug. Ik meld het aan mijn moeder. "Oh, dan stoppen we." En we voegen de daad bij het woord. Vorige week kwam E. tegen een uur of elf 's avonds uit zijn kantoor. Hij had de avond doorgewerkt. Hij komt binnen en doet de televisie aan. Hij wil naar Later van Jools Holland kijken op de BBC. "E. wil nu naar muziek kijken", meld ik mijn moeder "dus dan moeten we maar stoppen." E. is verrast. "Dat doe je anders toch ook niet?'", zegt hij. Ik kijk op de telefoon. Daarop staat de gesprekstijd aangegeven. "Nee, dat is ook zo", zeg ik "maar we waren al een uur en een kwartier in gesprek." "En nog nieuws?", vraagt E. "Nee, niks", zeg ik.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten