Mijn moeder groeide op in een gezin waar altijd honden waren. Haar vader kreeg vaak honden waar niets mee te beginnen viel, afgekeurd politiehonden en dergelijke. Die richtte hij dan af. Ik herinner me natuurlijk alleen de laatste hond nog: Trix, een hele lieve hond. Maar aan Trix ging een hele serie honden vooraf. Het waren altijd grote honden: Deense doggen, herders. Als jong meisje is mijn moeder ook wel gebeten door die honden. Nieuwsgierig als ze was naar zo'n nieuwe hond, ging ze dan in de schuur kijken. Medelijden had haar vader niet als ze werd gebeten: ze had beter moeten weten dan een vreemde hond aan te raken.
Een paar huizen verderop bij mijn opa en oma woonden zijn broer met zijn vrouw. Ik herinner het me niet, maar ik ken de verhalen. De broer van mijn opa was net als hij een stille man. Maar daar hield alle gelijkenis dan ook wel op. Samen met zijn keurige vrouw kreeg hij een keurig kind. Bij mijn opa en oma was het een vrijgevochten bende met zeven kinderen. De broer van mijn opa had net als opa ook altijd een hond. Maar daar hield dan ook de gelijkenis weer op. Terwijl mijn opa grote honden had met een voorgeschiedenis, had zijn broer keurig gekamde schoothondjes.
Een verhaal dat graag verteld werd in de familie ging over het hondje van mijn opa's broer. Op een avond waren opa en oma op visite bij zijn broer. Het hondje was er natuurlijk ook. Het was een keffertje. Niet echt mijn opa's type hondje. Het keffertje deed zijn naam eer aan: het kefte aan de lopende band. "Ach", zei de vrouw des huizes, "hai wil t licht aan hebben". Dus ging het licht aan. Aan het keffen kwam natuurlijk geen einde. "Volgens mie wil e t nou weer oet hebben", zei mijn opa op een gegeven moment.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten